Joris Iven

Ik schreef hierboven dat ik mijn bundel Egyptisch zwart (1993) aan de straatstenen niet kwijt raakte, maar ik raakte daarna vooral mezelf aan de straatstenen niet meer kwijt. Ik had verscheidene relaties, maar altijd van erg korte duur, enkele dagen, weken, maanden. Uiteindelijk zou een collega op het werk een date voor me regelen met een mooie, intelligente en gescheiden vrouw. Na enkele ontmoetingen kwam het tot een relatie en vervolgens spoedig tot een huwelijk. In dat tweede huwelijk maakte ik zowat alles mee wat Raymond Carver in zijn eerste huwelijk had meegemaakt, voor hij Tess Gallagher leerde kennen. En ondertussen bleef ik maar gedichten van Carver vertalen. Ze waren bijzonder herkenbaar voor me geworden. Mijn tweede huwelijk zou dan ook maar heel kort duren.

Maar de poëzie van Raymond Carver heeft zeker een grote invloed gehad op de gedichten die ikzelf later schreef en die zouden worden gebundeld in Perkament/Testament (2001). Mijn gedichten in die bundel waren ook verhalend en prozaïsch, en vooral geschreven vanuit de eigen ervaringswereld. Maar aan een gedicht over mijn tweede huwelijk was ik toen nog niet toe.

Ik wilde de daaropvolgende bundel Alles bij elkaar (2005) afsluiten met een cyclus van tien gedichten, met als titel “Gebroken beloften”, die ik zou schrijven in de stijl van de gedichten uit Perkament/Testament. En zo gebeurde. Ik schreef die tien gedichten, waaronder een gedicht over mijn tweede huwelijk. Maar in laatste instantie nam ik het besluit om die cyclus tot vijf gedichten terug te brengen. Er gingen dus vijf gedichten uit de bundel, waaronder het gedicht “Laatste nacht in de Zomerstraat”. Het waren natuurlijk de vijf minst sterke gedichten die eruit werden gehaald.

 

*

 

Laatste nacht in de Zomerstraat

 

Ik heb alles klaargezet voor de nacht, zodat hij kan komen

om alle zonden toe te dekken. Theelichten op kast en tafel

hebben de tijd om de lucht die omhoog kringelt zuiver te

likken. Ik kan weer voor mezelf zwichten in de fauteuil,

voor de woorden die zullen komen op dit lusteloze uur,

wijn in het glas, sigaret in de asbak. Ik ben klaar voor

de woorden, terwijl de nacht vreet aan het riet, het mos,

de wijnranken in de tuin. Ik kan mijn stappen horen

op de trap, wanneer ik hem oploop en weer afloop, en

het bonzen van mijn hart, wanneer ik terugkeer naar bed.

Ik voer het tikken van de klok met mijn bloed, mijn leven.

Ik heb vannacht niet op de nacht gelet. Hij kwam zo

onverwacht dat ik hem niet zag. De theelichten doofden.

In de kamer werd licht gedempt door binnenstromend licht.

Toen ik vannacht eindelijk de nacht wou zien, was het dag.

Ik heb gedwaald als een man die niets tegen zichzelf vermag.

 

 

*

 

 

4   Samenkomen & schrijven

 

In deze vierde en laatste bijdrage als gastredacteur van de Geletterde Mens wens ik jullie toch te laten weten dat het goed met me gaat. In de eerste bijdrage heb ik jullie op de hoogte gesteld van mijn huwelijksplannen in 1980, in de tweede bijdrage van mijn echtscheiding in 1990 en de dolende jaren die daarop volgden, in de derde bijdrage van mijn bijzonder kortstondige tweede huwelijk, en nu in de laatste bijdrage krijgen jullie iets te horen van mijn derde en onwaarschijnlijk goed geslaagde huwelijk. Heel kort geleden, op 10 juli om precies te zijn, hebben we in intieme kring onze vijfde huwelijksverjaardag gevierd. In intieme kring betekent hier gewoon met zijn tweetjes.

Ik heb mijn vrouw, Hannie Rouweler, leren kennen in oktober 1993 in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Zeg nu zelf, waar kun je je vrouw beter leren kennen dan in een museum voor Schone Kunsten?

In 1993 werd ik uitgenodigd voor het Europees Poëziefestival dat – zoals in mijn vorige bijdrage uitvoerig belicht – werd georganiseerd vanuit Leuven. Dat jaar werd gekozen voor een rondtrekkend poëziefestival dat de steden Brussel, Antwerpen, Groningen en Rotterdam zou aandoen. Ik heb toen gedichten gelezen in de vier steden, maar Hannie ontmoette ik pas in Antwerpen. Ik herinner me niet dat ik haar daar heb horen lezen, maar ik herinner me een gesprek dat ik die middag had met haar en de Amerikaanse dichter Mark Strand. Ik heb haar lezing gemist, omdat ik met mijn vriend Frank Despriet het café was ingedoken, of omdat ik me even had afgezonderd met mijn kinderen die daar, samen met mijn ex, ook aanwezig waren.

Die avond zijn we gaan overnachten in een zeer obscuur hotel in Brasschaat – de Nederlandse dichteressen Hannie Rouweler en Mariet Lems, de Spaanse dichter José Reina Palazón, de Roemeense dichter Ion Mircea, de Noorse dichter Knut Ödegard, Frank Despriet en ik. Knut Ödegard wilde echt niet in dat hotel blijven slapen en liet een taxi bellen om hem op te halen en naar het Hilton hotel in Zaventem, Brussel te brengen. Op kosten van het Europees Poëziefestival. Wij zijn dan de volgende dag met een klein gezelschap in mijn auto naar Groningen gereden. José zat naast me in de auto, Mariet en Hannie achterin.

Bij aankomst in Groningen bleek dat Hannie op het Groningse platteland woonde, nog maar net, en dat ze naar huis ging. Ik had verwacht dat ik haar ’s avonds op de poëzielezing zou terugzien, maar nee, ze daagde daar niet op. Gelukkig had ik haar adres en telefoonnummer. We zouden contact met elkaar kunnen opnemen of houden… En dat deden we, hoewel niet overmatig. Soms eens een brief, soms een telefoontje. Enkele keren heb ik haar nog teruggezien in België, bij de presentatie van een dichtbundel of een andere festiviteit.

In de zomer van 2001 werd ik via Hannie uitgenodigd op het Prinsentuin festival in Groningen. Zo zag ik haar toen voor het eerst in haar dagelijkse leefwereld, in het plattelandsdorp Usquert.

Op 12 oktober 2001 reed ik door een onoplettendheid tegen een boom. Hersenchirurgie, orthopedie met veel schroeven en platen, en een coma tot 1 november.

Terug thuis en in staat om mijn e-mails te lezen – het was dan al februari 2002 – las ik één e-mail van Hannie, waarin werd gemeld dat ze was verhuisd naar haar geboortedorp Goor, bij Enschede, en weer bij haar vader inwoonde. Ik bleef nog een hele poos aan de sukkel. Tweede hersenoperatie in juni 2002, langdurige revalidatie, enzovoort.

Op 4 oktober 2003 (4-10!) ben ik Hannie gaan opzoeken op haar flat in Goor. Ze woonde niet meer bij haar vader. Die was overleden op 12 oktober 2002 – 12 oktober, net de geboortedatum van haar broer Frans, en de datum van mijn auto-ongeval. Op 10 april 2004 (10-4!) zijn Hannie en ik gaan samenwonen en op 10 juli 2004 zijn we getrouwd. Het draait uiteindelijk allemaal om cijfers en data.

Een van mijn gedichten die Hannie het meest waardeerde was “Een derde lichaam”. Een gedicht dat ik twee keer heb gepubliceerd, een eerste keer in Perkament/Testament (2001) en tweede keer in Alles bij elkaar (2005), dit keer met een kleine wijziging. Hier komt de laatste versie!

 

*

 

Een derde lichaam

 

 

We zitten dicht bij elkaar, als een man en een vrouw, en we

verlangen op dit moment niet om ouder of jonger te zijn.

We zouden niet in een ander land of in een andere tijd willen

geboren zijn. We hebben elkaar ontmoet op het moment

dat het lot ons samenbracht. We zijn tevreden te zijn waar

we zijn. We praten met elkaar, of we zitten stil en zwijgen.

We ademen licht en onze adem voedt iemand die we niet kennen.

Ik kijk naar het bewegen van mijn vingers op haar dij, ik zie

haar handen het boek omklemmen dat ze mij overhandigt.

We gehoorzamen een derde lichaam dat buiten ons is en dat

we delen. We beloven elkaar om van dat lichaam te houden.

De ouderdom zal komen, afscheid zal niet komen, de dood zal komen.

We zitten dicht bij elkaar, als een man en een vrouw, en als

we ademen, voeden we iemand die er is maar die we niet kennen,

een lichaam dat voor ons bestaat maar dat we nooit hebben gezien.

 

*

 

Het opnieuw samenleven met iemand ging me niet meteen zo goed af. Ik communiceerde te weinig met mijn vrouw. Ik zat ’s avonds thuis op mijn bureau en hield me onledig met een of ander literair werk. Zo ben ik de laatste maanden van 2004 en de eerste helft van 2005 nogal intensief bezig geweest met een vertaling van de Amerikaanse dichter Charles Simic. Later dat jaar kwam ik op een avond de woonkamer binnenwandelen en Hannie vroeg me waar ik dan de hele tijd mee bezig was geweest. Ik heb haar toen gezegd dat ik dacht dat ik een representatieve keuze uit het werk van Charles Simic had gemaakt en vertaald, en dat dit misschien echt wel een bundel zou kunnen worden. 

Charles Simic?! Hannie liep naar haar bureau en ging Charles Simic googelen in de hoop zijn e-mailadres te pakken te krijgen. Ze vond niet zijn e-mailadres, maar het contactadres van een van zijn uitgeverijen. Hannie had aan die uitgever een e-mail gestuurd met de vraag dat bericht over te maken aan Charles Simic en met de mededeling dat we in maart 2006 van plan waren New York te bezoeken.

We hebben dat najaar onze vakantie doorgebracht in Zuid-Afrika. Na een lange trektocht, halfweg de reis, kwamen we aan in Durban. Bij het binnenkomen van het hotel werd Hannie’s aandacht getrokken door een pijltje naar de “business room”. Daar zouden ongetwijfeld pc’s staan en daar zou ze haar e-mailberichten controleren. Eenmaal op de kamer legde ik me op bed voor een dutje en Hannie ging naar de business room. Enige tijd later werd ik opgeschrikt door een telefoontje. Hannie aan de lijn. Ze hadden de sleutels van onze kamer gestolen, terwijl ze aan de pc zat. We spraken af dat ze dit zou gaan melden aan de receptie van het hotel. Kort daarna klopte Hannie op de deur. Ze had de sleutel van een andere kamer en het was aangewezen om meteen naar die andere kamer te verhuizen. Tijdens deze ietwat nerveuze verhuizing zei Hannie: “We hebben wel een e-mail van Charles Simic gehad. Het is oké dat we hem in maart gaan bezoeken.”

Om een lang verhaal kort te maken: we zijn Charles Simic gaan bezoeken in Portsmouth, een havenstad in het oosten van New Hampshire, de staat waar hij woont. We hadden afgesproken in het Comfort Inn hotel, om 16 uur. Na een bijzonder aangenaam gesprek over zijn poëzie en zijn activiteiten stond Charles op en zei: “We zullen Portsmouth eens gaan verkennen.” Hannie wierp op dat we die middag de stad al hadden bezocht, maar hij verzekerde ons dat hij ons plekken zou laten zien die we zeker nog niet hadden aangedaan. We stapten bij hem in de jeep en hij bracht ons naar de oude stadswijken bij de haven. Huisjes uit de 17de eeuw. Hij reed verder langs de rivier, weg van de haven, naar de zee. We stapten uit op een plek waar de rivier uitmondde in de zee. Mijn vrouw zou foto’s van ons maken. Hij zei: “Daar wil ik staan.” Terwijl mijn vrouw foto’s trok, zei hij: “Weet je waarom ik hier wil staan?” “Nee,” zei ik, “geen idee.” En hij: “Hier stond ik altijd met mijn vader.”

Ach, Charles. De latere poet laureate van de Verenigde Staten. Wie meer over hem wil weten, koopt gewoon de prachtige bundel: Charles Simic, Hotel Slapeloosheid, uitgeverij P, 2008, € 19.

Ik wil mijn bijdrage als gastredacteur graag afsluiten met een gedicht van Charles Simic.

 

*

 

De lege kapperszaak

 

 

Op zoek naar het geluk kan je er toch

Dicht bij komen voor een ogenblik

In een van die twee in leer gebonden stoelen

Met de hulp van scharen en een kam,

 

Omhuld in een lang, wit laken tot aan de kin,

Terwijl je hoofd door

De onzichtbare, glibberige vingers van de kapper glijdt

Die je de haren rechtop doen staan,

 

Terwijl hij het scheermes tegen je keel drukt,

Waardoor je ogen gaan openspringen

En je in de spiegel voor je

De volledige lengte van de lege kapperszaak ziet

 

Met twee lege stoelen en verderop

De straat, vergelijkbaar leeg,

Met uitzondering van het bedrukte en benevelde gezicht

Van iemand die moeite doet om naar binnen te kijken.

 

*

 

Het is me een waar genoegen geweest om een maandlang gastredacteur voor de Geletterde Mens te zijn. Dank.

 

 

 

· Naar introductiepagina

· Bloemlezing eigen  poëzie

· Vertalingen eigen  poëzie

· Vertalingen

· Essays

· Toneel