Joris Iven |
HET VERHAAL VAN ONS LEVEN
aan Howard Moss
1
We lezen het verhaal van ons leven dat zich afspeelt in een kamer. De kamer kijkt uit op een straat. Er is daar niemand, geen geluid van niets. De bomen zwaarbeladen met bladeren, de geparkeerde auto’s komen nooit in beweging. We blijven de bladzijden omdraaien en we hopen op iets, iets als vertroosting of verandering, een zwarte lijn die ons zou binden of uit elkaar zou houden. Zoals het er nu voor staat, lijkt het alsof het boek van ons leven leeg is. De meubels worden nooit verplaatst en het vloerkleed wordt donkerder telkens wanneer onze schaduw erover glijdt. Het is bijna alsof de kamer de wereld is. We zitten naast elkaar op de bank en we lezen over de bank. We zeggen het is ideaal. Het is ideaal.
2
We lezen het verhaal van ons leven alsof we er middenin zaten, alsof we het zelf hadden geschreven. Dit komt telkens opnieuw naar boven. Ik leun achterover en schuif het boek opzij omdat het boek zegt dat het dat is wat ik doe. Ik leun achterover en begin over het boek te schrijven. Ik schrijf dat ik verder wil gaan dan het boek, verder dan mijn leven, een ander leven in. Ik leg de pen neer. Het boek zegt: Hij legde de pen neer, draaide zich om en zag hoe zij zat te lezen in het deel over haarzelf, toen ze verliefd werd. Het boek is veel exacter dan we ons kunnen voorstellen. Ik leun achterover en zie hoe je leest over de man aan de overkant van de straat. Ze bouwden daar een huis en op een dag wandelde er een man naar buiten. Je werd verliefd op hem omdat je wist dat hij nooit bij je op bezoek zou komen, nooit zou weten dat je zat te wachten. Nacht na nacht zou je zeggen dat hij iemand was zoals ik. Ik leun achterover en zie je ouder worden zonder mij. Zonlicht valt in je zilveren haren. De tapijten, het meubilair lijken haast imaginair nu. Ze ging door met lezen. Ze leek zijn afwezigheid te beschouwen als van geen bijzonder belang, zoals iemand op een ideale dag het weer zou beschouwen als een fiasco omdat het niet van gedachten veranderde. Je knijpt je ogen dicht. Je hebt de drang om het boek dicht te slaan wanneer het mijn weerstand beschrijft: hoe, als ik achterover leun, ik me mijn leven voorstel zonder jou, ik me voorstel dat ik een ander leven in stap, een ander boek. Het beschrijft jouw afhankelijkheid van het verlangen, hoe de vluchtige onthullingen van voornemens jou beangstigen. Het boek beschrijft veel meer dan het zou moeten doen. Het wil ons uit elkaar drijven.
3
Vanmorgen werd ik wakker en ik dacht dat er niet meer was in ons leven dan het verhaal van ons leven. Als je het oneens met me was, dan wees ik naar de plek in het boek waar je het oneens met me was. Je viel terug in slaap en ik begon te lezen in die mysterieuze delen waar jij altijd naar giste terwijl ze werden geschreven en waar jij je interesse in verloor van zodra ze deel werden van het verhaal. In één ervan hangen koude jurken van maanlicht over de stoelen in een kamer van een man. Hij droomt van een vrouw die haar jurken heeft verloren, die in een tuin zit en wacht. Ze gelooft dat liefde een opoffering is. Het deel beschrijft haar dood en ze wordt nooit genoemd, hetgeen één van de dingen is die je niet kan uitstaan bij haar. Een beetje later komen we te weten dat de dromende man in het nieuwe huis aan de overkant van de straat woont. Vanmorgen, nadat je terug in slaap viel, begon ik de eerste bladzijden in het boek om te draaien: het was als dromen over de kinderjaren, zo veel leek plotseling te verdwijnen, zo veel leek terug tot leven te komen. Ik wist niet wat te doen. Het boek zei: Op die momenten was het zijn boek. Een sombere kroon bleef onbehaaglijk op zijn hoofd staan. Hij was de kortstondige heerser over innerlijke en uiterlijke onenigheid, angstig in zijn eigen koninkrijk.
4
Vóór je wakker werd las ik een ander deel dat je afwezigheid beschreef en dat vertelde hoe je slaapt om de voortgang van je leven om te keren. Ik was ontroerd door mijn eigen eenzaamheid terwijl ik las en besefte dat wat ik voel dikwijls de onbehouwen en onsuccesvolle vorm is van een verhaal dat nooit kan worden verteld. Ik las en was aangegrepen door een verlangen om mezelf aan te bieden aan het huis van je slaap. Hij wilde haar naakt en kwetsbaar zien, haar zien in het afval, in de afgelegde intriges van oude dromen, in de pakken en maskers van onbereikbare gemoedstoestanden. Het was alsof hij onweerstaanbaar werd aangetrokken door de mislukking. Het was moeilijk om te blijven lezen. Ik was moe en wilde het opgeven. Het boek leek zich daar bewust van te zijn. Het gaf aanwijzingen om van onderwerp te veranderen. Ik wachtte tot jij zou wakker worden, zonder te weten hoe lang ik wachtte, en toen bleek dat ik niet meer zat te lezen. Ik hoorde de wind voorbijtrekken als een stroom van zuchten en ik hoorde de rilling van bladeren in de bomen buiten het raam. Dit zou in het boek moeten staan. Alles zou er in moeten staan. Ik keek naar je gezicht en ik las de ogen, de neus, de mond…
5
Als er alleen maar een volmaakt moment was in het boek; als wij alleen maar in dat moment konden leven, dan konden we opnieuw beginnen aan het boek, alsof we het niet hadden geschreven, alsof we er niet in voorkwamen. Maar de donkere wijzen van benadering van elke bladzijde zijn te talrijk en de ontsnappingen zijn te beperkt. We lezen de hele dag door. Elke bladzijde die we omdraaien is als een kaars die door onze geest gaat. Elk moment is als een hopeloos proces. Als we alleen maar konden stoppen met lezen. Hij wilde nooit een ander boek lezenen zij bleef de straat in staren. De auto’s stonden er nog altijd, de donkere schaduw van de bomen overdekte hen. De schaduwen werden het nieuwe huis in getrokken. Misschien was de man die daar leefde, de man die zij liefhad, het verhaal van een ander leven aan het lezen. Ze stelde zich een kale woonkamer voor, een koude open haard, een man die een brief zit te schrijven aan een vrouw die haar leven heeft geofferd aan de liefde. Als er een volmaakt moment was in het boek, dan zou het dat laatste zijn. Het boek bespreekt nooit de motieven van de liefde. Het stelt dat verwarring een noodzakelijk iets is. Het verklaart nooit. Het openbaart alleen maar.
6
De dag gaat voort. We overdenken wat we ons herinneren. We kijken in de spiegel aan de overkant van de kamer. We kunnen niet tegen het alleen zijn. Het boek gaat voort. Ze werden stil en wisten niet hoe te beginnenaan de dialoog die noodzakelijk was.Het waren woorden die in de eerste plaats verdeeldheid creëerden, die eenzaamheid creëerden. Ze wachtten. Ze zouden de bladzijden omdraaien en hopen dat er iets zou gebeuren. Ze zouden hun levens in het geheim oplappen: elke mislukking vergeven omdat ze niet zou kunnen worden getoetst, elke pijn beloond omdat ze onwaarachtig was. Ze deden niets.
7
Het boek zal niet overleven. Wij zijn daar het levende bewijs van. Het is donker buiten, in de kamer is het donkerder. Ik hoor je ademen. Je vraagt me of ik moe ben, of ik wil blijven lezen. Ja, ik ben moe. Ja, ik wil blijven lezen. Ik zeg ja op alles. Jij kan me niet horen. Ze zaten naast elkaar op de bank. Ze waren de kopieën, de uitgeputte schimmenvan iets wat ze voorheen waren geweest. De houdingen die ze aannamen waren afgemat. Ze staarden in het boek en waren geschokt door hun onnozelheid, hun weerzin om op te geven. Ze zaten naast elkaar op de bank. Ze waren vastbesloten om de waarheid te aanvaarden. Wat ze ook was, zij zouden ze aanvaarden. Het boek zou nog moeten worden geschreven en zou nog moeten worden gelezen. Zij zijn het boek en zij zijn niets anders.
· Essays · Toneel |