Joris Iven |
ODESSA
Zes keer hield men mij voor een jood: eens op middelbare leeftijd vijf keer in mijn jeugd
Dronken Dubliners vier keer als een belediging in pubs maar ook een voorkomende Nederlander aan het water in Haarlem
Van ’44 tot ’46 vier keer in pubs in Dublin Jij bent een jid dat ben ik niet Jij ziet eruit als een jid dat ben ik niet Jij bent een vuile jid dat ben ik niet maar ik wou dat ik er een was Jij bent een verdomde jid dat ben ik ook en dan?
De laatste en de voorlaatste keer was ik werkelijk geschrokken: beide mannen hadden me bijna geslagen alleen Nederlandse moed (zoals een lafaard het noemde) heeft tenslotte aan verontwaardiging iets dappers gegeven
Op een dag in ’52 wandelend in absolute vredigheid langs de oever van een zonnige gracht in Haarlem verdwaalde ik en brug na brug niet één enkele ziel in zicht zelfs niemand die op een stoep zat; omdat ik de trein nog moest halen raakte ik in paniek toen heeft de hemel mij een heel kleine oude man gezonden die me langzaam tegemoet liep
witte haren, zwart pak, klein gerimpeld gezicht geen woord Engels hij moest me gezien hebben maar hij liep zo langzaam! Gij bent een jied, zei hij ik begreep dat dit spreektaal moest zijn maar Waarom? zei ik De baard, zei hij: de baard
Na een stilte: Er zijn er hier duizenden geweest voor de oorlog velen in kaftans De Duitsers hebben hen weggebracht Na nog een stilte: Zij hebben ons nooit kwaad berokkend niet voor zover ik weet
Dan splitsten onze wegen ik gaf hem de hand en bedankte hem ik had hem kunnen omhelzen ik had hem moeten kussen en omhelzen zijn tere oude lichaam omhelzen zijn ware Nederlandse moed en voorkomendheid Niemand heeft me ooit nog een jood genoemd behalve dat een joodse vriend in Leeds in ’73 na zes maand in vertrouwen zei in het begin dacht ik dat je misschien ook joods was niet wegens je neus maar wegens je lippen - hij glimlachte dus glimlachte ik ook, een beetje moedig (en dan te bedenken dat mijn vader die in Seville Place woonde en die met genegenheid sprak over Odessa en over Clanbrassil Street dit Habsburgse lippen noemde)
Die dronkaards in Dublin op het einde van de oorlog, allen van middelbare leeftijd, duidelijk onfortuinlijk, gingen voort op de neus, niet op de lippen. Die kleine oude man in Haarlem, in het zonlicht, aan het vredige water, zag er evenmin erg fortuinlijk uit.
· Essays · Toneel |