DE DOOD
Als ik mijn moeder vraag of zij zich kan herinneren of mijn beste vriendin, toen ik negen was, stierf vóór of na haar moeder – zij hadden hun boom bespoten met verf in lood in hun gesloten garage – dan beschrijft mijn moeder hoe boos de vader van mijn vriendin was, jaren later, toen mijn moeder en haar tweede man hem en zijn tweede vrouw versloegen in de wedstrijd voor wals. Haar stem is melodieus, ze houdt ervan te winnen, het verlies van haar rivaal een erotisch genoegen. Heel even zie ik dat het niet een heel slechte zaak zou zijn als mijn moeder stierf. Hoe aantrekkelijk in de wereld te zijn, terwijl zij er niet was – hoe vreemd lucht te ademen die zij kort geleden niet heeft geademd. Ik stel me zelfs haar dood voor, een seconde lang – op haar rug, naakt, zoals mijn vader klein, mijn vader was een vrouw, haar mond open, zoals die van hem. Plotseling voel ik me niet angstig – alsof niemand me wil kwetsen. En ze zijn weer samen, een moment lang – een bruids- paar, een paar tangen! Alsof zij me afleverden als een boodschap en dan werden ter dood gebracht. Ze kunnen mij niet ongedaan maken. Ik kan hen veilig bedanken voor mijn leven. Dank je voor mijn leven.
· Essays · Toneel |
Joris Iven |