Joris Iven |
JOHANNESBURG
Zo groet ik je: Mijn hand tast trillend in mijn achterzak Of in de binnenzak van mijn jasje Naar mijn pasje, mijn leven, Jo’burg City. Mijn hand kronkelt als een uitgehongerde slang in mijn zakken Naar mijn dunne, altijd magere portefeuille, Terwijl mijn maag met een vriendelijk lachje naar de honger kreunt, Jo’burg City. Mijn maag verslindt ook munten en bankbiljetten Wist je dat niet? Jo’burg City, ik groet je: Als ik het huis uit loop of in een bus naar je toe raas, Dan laat ik mijn geliefde achter, Mijn komische huizen en mensen, mijn donga’s en mijn altijd opstuivend stof, Mijn dood, Die bij me hoort als een knipoog bij het oog. Jo’burg City Ik rij over je zwarte en witte wegen, over wegen met verkeerslichten, Door de sterke ijzeren lucht die jij inademt Om zes uur ’s ochtends en weer uitademt om vijf uur ’s avonds. Jo’burg City Dan kom ik naar je toe Als je neonbloemen wapperen in je elektrische wind, Dan ga ik van je weg Als je neonbloemen wapperen op je cementen bomen In de vallende duisternis. En als ik terug ga naar mijn geliefde, Mijn donga’s, mijn stof, mijn mensen, mijn dood, Waar de dood in het donker ligt als een mes in het vlees, Dan kan ik je wortels die jouw macht, mijn zwakheid tuien In mijn vlees, in mijn geest, in mijn bloed voelen En alles in jou zegt mij Dat dit alles is wat jij van mij nodig hebt. Jo’burg City, Johannesburg, Luister als ik je zeg, Er is helemaal niets grappigs aan Als je de vrouwen en mannen met hun koude gelaatstrekken achtergelaten hebt Gelaatstrekken die tranen hebben als sporen van bodemerosie, Jo’burg City, jij bent droog als de dood, Jo’burg City, Johannesburg, Jo’burg City.
· Essays · Toneel |