Joris Iven |
DE KLACHT VAN LAWINO
Echtgenoot, nu veracht je mij. Nu behandel je mij met wrok en je zegt dat ik de onbenulligheid van mijn tante heb geërfd. Zoon van de Vorst, nu vergelijk je mij met afval in de afvalkuil. Je zegt dat je me niet meer kunt gebruiken, dat ik lijk op troep die het niet waard is om mee te nemen. Je beledigt me. Je lacht me uit. Je zegt dat ik de letter A niet ken, omdat ik niet gedoopt ben en niet op school ben geweest.
Vriend, jaargenoot van mijn broer, jij bent een man! Het past je niet je te gedragen als een kind! Luister, Ocol, jij bent de zoon van een Vorst. Laat dwaasheden over aan kinderen. Het is niet goed dat jij wordt uitgelachen in een lied! Liederen over jou zouden lofzangen moeten zijn!
Clangenoten, ik roep! Luister naar mij! De beledigingen van mijn echtgenoot bezorgen me ondraaglijke pijn. Mijn echtgenoot beschimpt mij en mijn ouders! Hij zegt vreselijke dingen over mijn moeder. Ik schaam me zo! Hij scheldt me uit in het Engels. Hij is zo aanmatigend.
Hij zegt dat ik afval ben. Hij hoeft me niet meer! Hij zegt dat ik primitief ben, omdat ik geen gitaar kan spelen. Hij zegt dat mijn ogen dood zijn, omdat ik niet kan lezen. Hij zegt dat mijn oren verstopt zijn, omdat ik geen vreemde woorden versta. Hij zegt dat ik het kleingeld niet kan tellen. Hij zegt dat ik even belachelijk ben als de ojuu insecten die op de bierpot zitten. De dwaas!
Mijn echtgenoot behandelt me grof. Zoals hij me beledigt! Woorden snijden dieper in het vlees dan een pak slaag! Hij zegt dat mijn moeder een heks is, dat mijn clangenoten dwazen zijn, omdat ze muizen eten. Hij zegt dat we allemaal Kaffers zijn. Wij kennen Gods wegen niet. Wij zitten in diepe duisternis en kennen het Evangelie niet. Hij zegt dat mijn moeder haar tovermiddelen verbergt in haar halsketting en dat wij allemaal tovenaars zijn.
De tong van mijn echtgenoot is zo bitter als de wortels van een lyonno lelie! Zo bijtend als het sap van een kalebas! Mijn echtgenoot stort verachting uit over zwarten. Hij gedraagt zich als een kip die haar eigen eieren opeet! Een kip die je zou moeten opsluiten onder een mand.
Hij zet grote ogen op! Hij wordt woest als een leeuwin met welpen. Hij gedraagt zich als een dolle hyena. Hij zegt dat zwarten primitief zijn. Hun dansen zijn doodzonde. Ze zijn onwetend, arm en door ziekten geteisterd!
Ocol zegt dat hij een modern mens is, progressief en beschaafd. Hij zegt dat hij veel en uitgebreid heeft gelezen en dat hij niet langer kan leven met zoiets onbenulligs als ik. Hij zegt dat ik maar een dorpsvrouw ben! Ik ben van het oude soort en niet meer de moeite waard. Hij zegt dat ik zijn vooruitgang in de weg sta. Mijn hoofd, zegt hij, is zo groot als dat van een olifant, maar het is alleen been. Er zitten geen hersens in. Hij zegt dat ik zijn tijd verknoei.
· Essays · Toneel |