Joris Iven |
DE DEUREN
Achter de deur was een andere deur en daarachter was nog een andere.
De eerste deur was zwart, zoals het een vier verdiepingen tellend Georgian huis betaamt in een straat belommerd door eiken.
De tweede deur had het grijs van de lucht vóór de regen.
De derde deur was blauw, of blauw- groen – laten we zeggen kobalt – met een diep zwarte smeedijzeren klink
die de vorm aannam van een meermin in plaats van een hond of een draak.
Of de ratelslang die ik verwachtte, oprijzend, sissend, naar mij toen ik de drempel passeerde.
Geen klokgelui kondigde me aan. Geen dier of mens wachtte me op.
De gang waarin ik naar beneden keek was behangen met mannenportretten. De kleden hadden geborduurde vrouwen.
De geest van wierook spookte door de lucht die ik nauwelijks inademde.
Ik nam enkele kleine treden en stond daar dan te luisteren. Ik hoorde de portretten ademen
toen, vanuit een of andere afgelegen kamer, een koekoekklok begon te koekoeën.
Mijn glimlach werd een kuch die langs de wanden weergalmde en het huis binnen drong.
De vrouwen op het eerste kleed grijnsden naar me.
Alle ogen in de portretten waren op mij gericht. Ik keek achterom naar de deur,
hoorde het slot klikken, dan daarachter een ander slot, dan nog een ander.
· Essays · Toneel |