DE REPLIEK VAN OCOL
Lawino, jouw zogenaamde klacht was een klap in mijn gezicht! Hou nu je mond! Pak je spullen en ga weg! Neem alle kleren mee die ik voor je heb gekocht - de kralen, de halskettingen, en alles wat er nog over is van het keukengerei. Ik hoef geen tweedehands spullen. Er ligt een grote zak in de koffer van mijn auto - pak die maar, doe al je spullen erin en ga weg!
Jouw klacht lijkt op het geluid van een ram, wanneer het slagersmes doordringt tot diep in zijn luchtpijp. Jouw klacht is een lied dat jij alléén zingt, een solo, zonder refrein, zonder begeleiding. Het is een melodie die niet kan worden bewerkt voor een orkest. Het klinkt als een echo van het geweeklaag van de vrouwen op de begrafenis. Het klinkt als het lied van de doden vanuit hun graf, als het kraken van droge beenderen en schedels die invallen onder het gewicht van de grond. Het is de doffe klap, waarmee een houten pijl tegen het beton van een muur slaat en op de grond valt. Uitgeblust en levenloos!
* (Ocol droomt.)
Hoor jij het zuchten van een vorst in ballingschap? Hij hurkt op een houtblok in de schaduw van een verlaten hut. Het is koud. De wind snijdt als een mes dwars door zijn gescheurde broek en raspt met zijn kattentong over zijn gekneusde knie. Uit een schaafwond aan de kleine teen komt wat bloed. Een strontvlieg gonst weg. Onder de oksels is hij bezweet. Flarden van zijn overhemd kleven aan zijn rug. Zijn droge lippen smaken zout. Hij kijkt naar zijn handen, naar zijn zwarte nagels. Hij snakt naar adem. Hij blijft zich afvragen: “Waarom toch? Waarom? Waarom?”
*
De klacht van mijn vrouw is als het krankzinnig lallen van een verslagen generaal. Tienduizend man dood, de anderen uiteengedreven. De klacht van mijn vrouw heeft iets van de zinloze onverzettelijkheid van een veroordeelde. Hij is geblinddoekt, de ruwe hand van de strop om zijn nek.
Lawino, jouw klacht is als een rottende buffel die werd achtergelaten door stropers op de vlucht. Zijn snuit, verstopt met strontvliegen die zich volzuigen met slijm. Zijn ogen, twee klompen bladluizen die zich te goed doen aan korsten van zoute tranen. Maden zwelgen in de etter van speerwonden. Gieren met magere nekken cirkelen in de lucht, terwijl oude leeuwen en hyena’s grommen over de beenderen.
Lawino, jouw klacht is bitterzoet, als sterk geworden varkensvlees, als zure melk, gemengd met honing.
· Essays · Toneel
|
Joris Iven |