KOUD VUUR

 

1

 

Een brand komt voort uit

bijna niets, bijvoorbeeld

uit een langdurige wrijving

tussen twee keer niets,

iets doods en iets hards.

 

En wat ik van je had, loopt

al in jezelf terug en wat jij

me gaf, is slechts overdaad,

wanstaltig en grotesk;

meer niet.

 

Het is nutteloos, zoals

elk zweten, en toch kan

daaruit een vuur ontstaan

dat alles vernietigt,

het weinige wat jij had

van mij, wat van jou

in mij overbleef.

 

Jij hebt weer niets gekregen.

Ik heb het krijsen niet gehoord

dat het glas in de ramen

stuk deed springen.

De vlammen slaan wild,

klapperend naar buiten.

 

Ik val, de armen op de rug

gebonden, en mijn keel splijt

in de scherven open.

 

Zwartgeblakerd zit ik naast je

op de bank, en jij wipt,

heel even, achteloos,

met één been op en neer.

 

 

· Naar introductiepagina

· Bloemlezing eigen  poëzie

· Vertalingen eigen  poëzie

· Vertalingen

· Essays

· Toneel

Joris Iven