KOUD VUUR1
Een brand komt voort uit bijna niets, bijvoorbeeld uit een langdurige wrijving tussen twee keer niets, iets doods en iets hards.
En wat ik van je had, loopt al in jezelf terug en wat jij me gaf, is slechts overdaad, wanstaltig en grotesk; meer niet.
Het is nutteloos, zoals elk zweten, en toch kan daaruit een vuur ontstaan dat alles vernietigt, het weinige wat jij had van mij, wat van jou in mij overbleef.
Jij hebt weer niets gekregen. Ik heb het krijsen niet gehoord dat het glas in de ramen stuk deed springen. De vlammen slaan wild, klapperend naar buiten.
Ik val, de armen op de rug gebonden, en mijn keel splijt in de scherven open.
Zwartgeblakerd zit ik naast je op de bank, en jij wipt, heel even, achteloos, met één been op en neer.
· Essays · Toneel |
Joris Iven |