Verlegen
Lar was een man zo verlegen als eens gebarsten brood Die het moeilijk vond om met mensen te praten; Als je hem aansprak, draaide hij zijn hoofd weg, Zijn mond was stom, zijn donkere ogen spraken hun pijn uit. Je merkte nauwelijks wanneer hij kwam of ging In welk gezelschap ook waar dingen werden gezegd, Maar soms wanneer je buiten liep in de dageraad Kon je hem vrijelijk over de weg zien lopen,
Twee lenige jachthonden aan de lijn aan elke kant, Dol om te doden. Als zij hun tanden lieten zien en Naar elkaar hapten, elke seconde brutaler, brutaler werden, dan sprak Lar. De jachthonden kalmeerden bij zijn stem. Uren later keerden ze rustig terug. Lar liep Voorop, vos en haas bungelden over zijn schouder.
· Essays · Toneel |
Joris Iven |