Naar de Ardennen gaan, dat waren lange zomers, korte broeken, ver- plichte bezoeken en verveling aan mijn vaders zij. Meer dan ik hield hij verleden aan. Ik doorklief nu weer de vurige stad. Zweetdruppels zijn mijn geringste ongemak. De Maas nu langs waait door het open raam de wind mij aan. Ik passeer de brug. Engelen langs beide zijden staan rotsvast de hemel in te reiken. Naar de Ardennen gaan, dat waren picknicks, een deken die neerslaat in het gras, sandwiches in cellofaan, kippenbouten in tupperware kommen en koffie in de thermoskan. Ik vergeet de rieten mand niet, neen, ze staat opzij met de pop van mijn zus erin. Zo hoort dat toch. We hadden alles bij elkaar nog toen. Innige avondzoen.
· Essays · Toneel |
Joris Iven |