DE OORLOG VAN BUSH
Ik tikte de korte uitdrukking, “De oorlog van Bush,” Bovenaan op een vel wit papier, Terwijl ik een vage intuïtie had van een gedicht, Helder gemaakt door de rede die het zou moeten doen, Hoewel ik ze niet bij de hand had, Zette ik de feiten op een ordelijke wijze op een rij. Berlijn is een noordelijke stad. In mei Op het einde van de twintigste eeuw In de lommerrijke buurten van Dahlem Dorf, Ten zuiden van het Grunewald, dichtbij Krumme Lanke, Begint de noordelijke lente vóór de dageraad In het lawaai van vogelgezang, wanneer de amsels, Zwarte Europese lijsters, de zon laten opsidderen, Alsof ze een groot kluwen van gouden draden Aan het opschudden waren. Er zijn twee soorten Bloeiende kastanjes, rode en witte, En de natte trottoirs zijn bespikkeld Met bloembladen van de fonkelende aren Van hun bloemen; de schoenen bij de U-Bahnhalte Zijn bevlekt met ze. Het groen van steeneiken, Berkenpluimen, het zachtgroene van esdoorns En de geur van seringen zijn overal. Aan het Oskar-Helene-Heim station verkoopt Een boer witte asperges van op een overladen tafel. Over een maand zal hij dooierzwammen aan het verkopen zijn; In de maand daarna, aardbeien En kleine, rooskleurige rivierkreeften uit de Spree. De stapels aspergestengels Zijn opzienbarend fallisch, fallisch en teder En doodsbleek. Hun verschijning elk seizoen Moet het restant zijn van een vruchtbaarheidsritueel Van de Germaanse stammen. Gestoomd hebben ze de kleur Van oud ivoor. In mei worden ze geserveerd In restaurants op overladen witte borden Met gekookte aardappelen en peterselieboter, Of schijfjes Parma ham en citroensap Of toefjes klaverzuring en gerookte zalm. En, Naar huis wandelend in de schuin invallende, breder wordende Glinsterende noordelijke lichtstralen die Op de nieuw gebladerde berken en iepen vallen, Nachtegalen zingend bij het eerste, meest subtiele Donkerder worden van het schemerdonker, het zit in je hoofd, Dat het verleden net voor ons schijnt te liggen, Alsof wij waren afgevoerd naar daar In de golving van een rammelend kabelspoor. Blik vooruit: het met brandbommen beschieten van Hamburg, Vijftigduizend doden in één enkele nacht, “De kinderlijkjes de volgende dag Samengebracht op straat in rijen als op een markt Met verbrande kippen.” Blik vooruit: Brandbommen op Tokyo, honderdduizend In een nacht. Blik vooruit: Vijfenveertigduizend Poolse officieren afgeslacht Door het Russische leger in de bossen van Katyn, Het werk van een halve dag. Blik vooruit: Twee miljoen Russische oorlogsgevangenen Vermoord door het Duitse leger langs Het oostelijke front, mondvoorraad schaars, In de winter van 1943. Blik: Hiroshima. Blik: Auschwitz, Dachau, Theresienstadt, De trein slingerend en de buik lichtelijk beneveld Voorbij de vertoningen van haaruitval, de stapels Valiezen voorzien van monogrammen, brillen. Blik: De goelags, zeven miljoen in Wit-Rusland En Oekraïne. In het onschuldige Europa op een avond In de lente, tussen de door licht beschenen berken, Studenten die elkaar bij de hand houden. Een van hen Heeft een roman bij zich, de Duitse vertaling Van een dun boek van Marguerite Duras Over een amourette in het oude Saigon (Blik: Twee miljoen Vietnamese, vijfenvijftigduizend Amerikaanse jongeren, hele rassen Tropische vogels uitgestorven door de overweldiging van bombardementen) Het soort boek waar de jongeren van houden Om lief te hebben, over liefde in tijden van oorlog. Vijfenveertig miljoen, zoals gezegd, in de tweede wereldoorlog. In Berlijn, het mooie Berlijn, in de lente Ben je je nooit niet aan het afvragen hoe Het gebeurde, en deze Duitsers, ook, Toen nog kinderen, of ongeboren, vragen het zich nooit Niet af. Is het zo dat wij ervan houden om tegelijk Te kussen en te bombarderen, in het vooruitzicht Op zijn minst om meisjes in hun bloemetjesjurken? Er zal altijd iemand de dood willen mobiliseren Op een massale schaal voor economische Dominantie of wraak. En de opdracht, gezien Als een opdracht, doet een beroep op de verbeelding. Het militaire is een technisch beroep. Kijk naar spelende jongens: zij houden ervan Om de manieren uit te zoeken hoe je dingen kunt opblazen. Maar de anderen onder ons moeten doorgaan. Waarom doen we het? Er is zeker een manie Om te kwetsen wat ons heeft gekwetst. Oorlogen Worden altijd zo aan ons voorgesteld. De goedbetaalde nieuwslezers lezen de redenen In de lucht. En de zij die gekwetst zijn, Of overtuigd zijn geworden dat zij gekwetst zijn, Worden altijd geïdentificeerd met deugdzaamheid. Het is Dat – de manie om te kwetsen samen met de overtuiging van de eigen goedheid – die moorddadig is. De jonge Arabier onthaarde zich als een daad Van zuivering vóór hij het vliegtuig In het kantoorgebouw dreef. Het is niet alleen Het geweld, het is een genoegen in macht Dat neerkomt op een verachting voor het lichaam. De anderen moeten handelen zoals wij geloven. De dode vrouwen in het puin van Bagdad Die geen stem uit brachten voor hun doden Of het ontvelde wit van de uitgestalde botten In de lichamen van hun mannen of hun kinderen Hen werd de gave van de vrijheid gegeven Die de deugd is van ons gekwetsten. Het is moeilijk te zeggen wat het ergst is, de morele Laksheid ervan of de intellectuele schande. En wat voor nut heeft verontwaardiging voor de doden? Of onze milde vormen van rationeel verzet? En de dood als reiniger, Walt Whitmans Zachte dood, de zwerver, de gevoelige Minnaar, de sluiter van oogleden, verandert De opgestapelde lichamen in zomers fruit, Eksters die donkere bessen eten in het stof En berkenpollen bevlekken de trottoirs Naar het fletse goud. Bald nur – Goethe – nee, Warte nur, bald ruhest du auch. Wacht maar. Je zult er vlug genoeg zijn. In Dahlem, Onder de kastanjes, in de gebladerde lente.
· Essays · Toneel |
Joris Iven |