Vanaf de ladder

 

Ik klim tot de laatste sporten van de ladder

en zie de dingen telkens weer

vanop een nieuwe hoogte.

 

De strijd is gebleven, al zijn de keien

in de rivier nu versleept.

Op dit punt heb ik niets meer over

dan mijn naam.

 

Ik plant niets, ook deze avond niet,

ik plant niets voort, hoewel ik

in de verte de wegwijzers nog zie staan.

 

De vuile laarzen raken niet in de gang.

Ze staan nog buiten bij de waterput.

 

Welke weg brengt me ooit bij het dodenveld?

En wie is dan de reiziger die me vergezelt?

Ik durf te wedden: de vrouw

die ik altijd heb gezocht.

 

Ik blijf de pianospeler

die met verstijfde vingers

speelt wat hij kan.

 

Niemand wil me horen.

Het schoteltje blijft leeg.

 

Joris Iven